Even klagen – 28 februari 2013

Even klagen

Nadat ik een aantal dagen van alles heb geschreven over vakanties zus en vakanties zo, wordt het tijd even bij mezelf terug te keren. Ik merk dat ik weer (af en toe heb ik dat) toe ben aan een klaaguurtje.
Zo zal ik het tenminste maar noemen. Het is echt niet zo dat ik de hele dag dan aan het klagen ben hoor. Nee, al is het maar even, ik moet even spuien om al mijn gedachten en gevoelens naar buiten te laten  komen. Het servies-smijt-moment zeg maar.

Want het gaat niet echt geweldig de laatste weken. Ik mis nu al vier weken een gesprek met de huisarts.
Ik kan mijn vragen niet kwijt, rommel zelf wat aan met mijn pillen voor zover ik dat durf en ik heb geen notie hoe lang deze situatie nog gaat duren. Maar ik weet wel dat ik dat goed zat ben en niet meer weet hoe of wat.

Ik heb pijn. Ik ben bang dat de aloude bekende hernia weer aan het opspelen is want mijn stuitje gloeit voortdurend en ik moet uitkijken hoe ik lig en zit en de uitstraling naar de benen, voeten en tenen is overduidelijk aanwezig. En dan heb ik het nog niet over de moeheid die me blijft plagen ondanks de drie vitamine B12-injecties, en de pijnaanvallen, de brandende pijn aan de rechterzijde en nu ook vaak van mijn linkerscheenbeen en de hoofdpijn omdat blijkbaar de vernauwingen in mijn nek ook weer hun eigen gang gaan en dat alles samen maakt het er niet gemakkelijk op.

Gisteravond vond er ook nog een ongelukje plaats toen ik onderweg wilde naar mijn bed. Eerst stootte ik al met mijn grote teen (van de pijnlijke rechterzijde) tegen de poot van het bedtafeltje aan. En toen ik dan mijn rechterbeen onder het dekbed vandaan haalde, viel de afstandbediening van de tv op mijn rechter scheenbeen. En dat deed gruwelijk zeer. Het werd ook meteen dik en nu is het dik en zie je het blauw al tevoorschijn komen. Niet echt fijn.

Inmiddels is de praktijkverpleegkundige  langs geweest om mijn bloeddruk, polsslag en bloedsuiker te meten. Allemaal ok. De onderdruk was wat aan de lage kant en dat verklaart de duizeligheid af en toe.
Maar mijn brandende vragen over mijn eigen huisarts kon ze niet beantwoorden. Ze wist dat hij ziek was, maar meer niet, ziet wel af en toe een invaller rondlopen maar zij weet niet of er  al iets bekend is over hoe de vervanging geregeld gaat worden. Ik schoot natuurlijk meteen in de stress en heb gemeld dat ik nu al vier weken geen arts heb gezien en dat ik behoefte heb aan continuïteit en regelmatig overleg. Gelukkig snapte ze dat heel goed en als ze na een bezoek aan een andere patiënt terug is op de praktijk gaat ze voor me navragen of en wat er geregeld is, zodat Jan en ik kunnen bepalen wat we nu gaan doen.

Gelukkig belde Jan me onderweg naar een vergadering in Almere en hij praat me dan wel weer even uit de put, maar het valt af en toe niet mee. En dat is nog zachtjes uitgedrukt. Voor vandaag laat ik het hier maar bij. Te veel klagen is ook niet goed. En morgen zet ik de vrolijke bril weer op. Tenminste, als ik die kan vinden.

Tot morgen!

Buitenlandse vakanties, vervolg – 27 februari 2013

Buitenlandse vakanties, vervolg

Gisteren vertelde ik dat we in 1994 als gezin drie keer naar het buitenland zijn geweest. Twee keer naar Parijs en de laatste twee weken van augustus naar een vakantiebungalow in Duitsland.
Het eerste bezoek aan Parijs was een echte belevenis voor ons allemaal.
Het tweede bezoek ging naar de finish van de Tour de France. Dit wielerevenement duurde drie weken, voerde door de Alpen en de Pyreneeën en eindigde op de Champs Élysées in Parijs. Die grote brede avenue met aan weerszijden de meest chique winkelketens, automerken en de zeer luxe eetgelegenheden naast de McDonalds en Kentucky Fried Chicken. Omdat we alle vier de finish wel eens live wilden meemaken, wielerfanaten als we waren, dachten we dat de aanbieding voor een weekendje Parijs in de krant dé gelegenheid was.

Op zaterdagmorgen vertrokken we al vroeg met een soort minibus uit Lelystad. In de Betuwe bij een restaurant dat ‘De Goudreinet’ heette, was het verzamelen, koffie drinken, verdelen over de bussen en dan richting Parijs. Omdat het wel heel vroeg was, deed iedereen de oogjes nog even dicht. En voor ons gevoel heel snel waren we bij het restaurant. We stapten uit en liepen het restaurant binnen. Nergens nog een groep op weg naar Parijs te vinden. Dus dat werd wachten, en wachten en nog meer wachten tot de chauffeur erachter kwam dat er in de omgeving daar wel vier restaurants waren met de naam ‘De Goudreinet’ en wij zaten dus bij de verkeerde. Dat betekende meteen de bus in en op weg naar het juiste restaurant. De chauffeur bleek niet de slimste te zijn helaas dus er was geen tijd meer voor koffie voor ons en het was rennen voor een plasje en wegwezen.

Zo jakkerden we naar Parijs. Op heel veel plaatsen waren er net ongelukken gebeurd. Ik herinner me een camper, stokoud, die ons voorbij kwam scheuren, maar een paar kilometer verder reden we langs de plek waar de chauffeur waarschijnlijk de macht over het stuur was verloren want er was echt niets meer van de camper over en over de inzittenden wil ik verder niets zeggen. Dat was te erg. Je zit dan niet meer prettig in een bus want dat was niet het enige ongeluk wat die dag langs kwam. Aan het einde van de middag zagen we dan eindelijk de stad in de verte liggen. File, file, file, en het ging langzaam, langzaam, langzaam verder tot we uiteindelijk bij ons hotel werden afgezet. Toen was het kamers verdelen, ergens wat te eten opscharrelen en voor wie wilde was er nog een rondrit door de stad. Ik kan me niet herinneren of we dat ook gedaan hebben, want ik was behoorlijk gaar na zo’n lange dag in een bus.

De volgende morgen na het karige ontbijt (één hard broodje met één kuipje jam en een kop thee of koffie die er trouwens bijna hetzelfde uitzagen) stapten we de deur uit op weg naar het centrum. We hadden afgesproken dat Jan en Thijs een mooie plaats op de Champs Élysées zouden opzoeken en Wietse, de broer van Jan en zijn vrouw en ik zouden eerst nog wat door de stad trekken voordat we elkaar rond drie uur ’s middags ergens langs de Champs weer zouden ontmoeten. Daar zou vlak bij de Arc de Triomphe om precies zes uur de bus  vertrekken richting Nederland. Als snel bleek dat alle metrolijnen die midden in het centrum van Patijs uitkwamen waren afgesloten. Dat betekende dat je einden moest lopen voordat je eens ergens was waar je nog wat rond wilde kijken. En dat bij een temperatuur van zeker 38 o C. Wietse en ik hebben heerlijk onder de bomen bij de trappen naar de Trocadero en het Musee d’Orsay in het gras gelegen, mensen kijken en de fonteinen zien waarmee een complete show werd gehouden. Om de haverklap werden de verkopers van de monsterlijke toeristische troep (made in China) door de gendarmerie verdreven van hun verkoopplekjes. Maar binnen vijf minuten waren ze er weer. Ik vond het schokkend om te zien hoe sommige bewoners uit Afrikaanse landen die vroeger behoorden tot de Franse koloniën probeerden hun dagelijkse eten bij elkaar te bedelen. Zelfs kleine kinderen werden ingezet om maar wat centjes los te krijgen. Je weet dat er natuurlijk veel fake gebedel is door mensen die best hun kostje kunnen verdienen met werken maar als je wat dieper in de straatjes van de wijken komt, zie je de armoede  aan de mensen af. Sombere doorgroefde gezichten, vuile en kapotte kleding en dan met z’n achten leven in een kamertje van twee bij drie meter met een toilet op de gang voor het hele huis. Onvoorstelbaar. Wat hebben wij het dan eigenlijk goed hier.

Jan en Thijs stonden ondertussen op een mooie plek vlak langs het hekwerk waarmee de hele Champs Élysées was afgesloten. Er stond een heel groot scherm tegenover hen waarop ze het verloop van de laatste etappe konden volgen voordat de renners hun laatste acht rondjes door Parijs in een werkelijk moordend tempo zouden afleggen. Tegen een uur of drie waren wij ook op de Champs gearriveerd en langs het hele parcours stond het vier of vijf rijen dik te wachten op het langszoevende spektakel.
En eindelijk, nadat eerst de reclamekaravaan voorbij was getrokken, werd voor het eerst gesprint voor wat extra punten. Eerst de wielrenners, dan de auto’s van de ploegleiders en dan van de tweede ploegleider, met in hun kielzog de volgauto’s met alle hotemetoten die deze etappe vanuit de auto hadden mogen meemaken. Alles kwam zo snel voorbij  dat ze al weer weg waren voordat je je had gerealiseerd dat ze er waren. Dezelfde spreekstalmeester die op elke finishlijn de drie voorafgaande weken zijn commentaar voor het publiek gaf, ging helemaal uit zijn dak en overschreeuwde alle toeterende auto’s en gillende mensen. Wat een spektakel!  Tour de France 2012 Presse

 

 

 

Zelf ben ik wat achteraf gebleven. Dat gedrang daar langs de hekken om een glimp op te vangen van een eenzame vluchter of een kopgroepje dat achterna gezeten werd door het hele peloton was me veel te veel gedoe. Daar was het veel te warm voor. En zo hebben Wietse en ik bij de McDonalds een frietje gekocht en wat drinken erbij en op de stoep van deze zaak, waar je op een klein opstaand randje net kon zitten, hebben we ons maaltje genuttigd. We hadden ondertussen wel Jan en Thijs opgescharreld en een plek afgesproken om gezamenlijk naar de bus te gaan, die net voorbij de rotonde achter de Arc zou staan te wachten. Na de huldiging en de parade van de ploegen zouden we verzamelen. En toen barstte de regen en het onweer los wat al de hele broeierige dag in de lucht had gehangen. In een mum van tijd was alles doorweekt en zocht iedereen een schuilplaatsje op. Ik had een paraplu gelukkig en wij waren op tijd bij de bus, wij wel. Maar heel veel andere niet.

Uiteindelijk zijn we vertrokken na een hoop vertraging en voordat je dan de stad uit bent ben je lange tijd bezig. Ergens bij de Belgisch-Nederlandse grens waren een paar medereizigers die graag in Breda op het station wilden worden afgezet in plaats van eerst weer mee terug te reizen naar het restaurant in de Betuwe waar het weer verzamelen en vertrekken was. Helaas was onze chauffeer niet de slimste dus we hebben er in Breda zelf minstens anderhalf uur over gedaan om het station te vinden. Toen was het inmiddels één uur ’s nachts. De reis werd onder veel gemopper en gezeur voortgezet naar ‘De Goudrenet’ waar iedereen slaperig van bus wisselde in het pikkedonker en uiteindelijk lagen we die nacht om half vier in ons bed. Ik had gelukkig een dag vrij en de jongens ook vanwege de zomervakantie maar arme Jan moest wel aan het werk. En dat allemaal door die kluns van een chauffeur.

Maar afgezien van de reis van het een fantastisch weekend. De petjes en de t-shirts van de jongens van toen liggen nu nog in een doos in de kledingkast boven en die mogen ook nog steeds niet weg. We hebben daarnaast natuurlijk de foto’s als herinnering en het was fantastisch om een dergelijk spektakel een keer mee te maken.. Ik had gehad dat ik wel aan twee blogs genoeg zou hebben om al onze buitenlandse vakanties de revue te laten passeren, maar dat lukt dus niet op deze manier.
De komende weken zal ik af en toe hier een vervolg over schrijven zodat jullie ook de andere avonturen kunnen meebeleven. Maar voor nu heb ik wel even genoeg van vakanties nu ik al weer weken mijn bed bijna niet uit kom overdag. Morgen dus een ander onderwerp.

Tot morgen!

Buitenlandse vakanties – 26 februari 2013

Buitenlandse vakanties

Zoals ik in een aantal eerdere blogs al heb verteld, waren en zijn we niet zulke buitenlandgangers.
Toch kwamen er jaren dat we daar niet meer onderuit kwamen. Dat had te maken met onze jongens.
Ook zij wilden wel eens iets anders zien dan Nederlands strand, bos en hei en de nodige musea. Want pretparkgangers zijn we ook nooit geweest.

Jan en ik waren al wel eerder in Frankrijk (1976) en in Oostenrijk (1977) geweest. In 1976 deed Jan mee aan de fietstoertocht van Brugge in België naar de Mont Ventoux in Frankrijk. En in 1977 hebben we 14 dagen in een luxe hotel in Saalbach-Hinterglemm gelogeerd. Heerlijke wandelingen, mooie excursies gemaakt en genoten van de luxe in het hotel. Mijn zus en zwager met een stel vrienden kwamen vanuit Joegoslavië ook nog een week naar Saalbach en zo trokken we er met z’n zessen op uit.
Naar Eisriesenwelt, naar de Grossglöckner en Heiligenblut, naar de Liechtensteinerklamm en ’s avonds waren er de nodige weinstubes waar we meebrulden met de Oostenrijkse jodellliedjes en bekende Duitse schlagers.

arcdetriomphe
Arc de Triomphe

Daarna heeft het tot 1990 geduurd voordat we weer een keer naar het buitenland vertrokken. Vanuit de personeelsvereniging van mijn werkgever kon je mee met een busreis naar Parijs, van vrijdagmorgen vroeg tot zondagavond laat. We waren er op de terugweg van Zuid-Frankrijk naar Nederland in 1976 alleen maar omheen gereden over de Périphérique en meer hadden we niet gezien.
Wat een overweldigende stad was Parijs. De busreis duurde lang en was saai maar toen we in de buurt van Parijs kwamen werd iedereen enthousiast. We werden ondergebracht in een hotel een flink eind bij het centrum vandaan maar er was een metrostation vlakbij en dan was je in twintig minuten in het centrum.
Er werden gezamenlijke excursies gedaan zoals een tocht \na zonsondergang langs alle mooie plekjes en voor de rest was je min of meer vrij. Natuurlijk ga je dan al die bekende plekken langs. De Seine, het Loeuvre, de Notre Dame, de Eiffeltoren, de Sacre Coeur en de bekende warenhuizen als Printemps. Met hele vermoeide voeten en de nodige blaren reisden we weer terug naar huis, maar wel met veel mooie herinneringen.

Het jaar daarop zijn we naar Londen geweest. Heen en terug met de bus naar Calais, met de boot over naar Dover en dan met de bus verder naar Londen. Een verbouwde gevangenis was ons hotel. Ook hier hebben we weer veel gezien. Westminster Abbey helaas niet van binnen omdat er net een bomalarm was van de IRA, maar verder wel alle standaard zoals de Tower met de Towerbridge, Big Ben, St. Pauls en Oxford- en Bondstreet. Ik was niet zo onder de indruk van Londen dan van Parijs. en ik wist toen ook zeker dat ik terug wilde naar Parijs. En dat hebben we gedaan, meerder keren zelfs.

montmartre
Sacre Coeure in Montmartre

Niet heel veel later ben ik met mijn zus en de tweede vrouw van mijn vader een weekend naar Parijs geweest. Ik geloof dat we toen de trein hebben genomen, maar van dat weekend herinner ik me alleen maar dat ik de weg een beetje wist en de beide anderen niet. En dus kwamen weer alle bekende plekjes aan bod. Eigenlijk is anderhalve dag veel te kort om in deze mooie stad door te brengen want er is ook zoveel moois te zien buiten de gangbare toeristische attracties.

slinger
Slinger van Foucauld

 

In 1994 hebben we de knoop uiteindelijk doorgehakt en zijn we met de beide jongens in dat jaar zelfs drie keer naar het buitenland geweest. De eerste keer was dat in mei naar Parijs, vijf dagen lang. Niet naar Disneyland Parijs, maar naar de stad zelf. We zaten in een hotel genaamd l’Europe in een smal straatje parallel lopend aan de Boulevard Haussmann. Op de hoek zat een crèpes-verkoper en daar eindigden we meestal onze tochten door de stad. De jongens waren toen zestien en veertien en de metro was in de kortste tijd geen geheim meer voor ze, dus zij vertelden ons welke metro we moesten nemen om op de plaats van bestemming te komen. We zijn met ze naar het Musée des Arts et des Metiers geweest, een fantastisch museum waar je van heel veel apparaten de eerste en de daarop volgende generatie aantreft tot hoe het er nu uitziet. Zelfs van woningen,

Grand dÁrc in La Defense
Grand dÁrc in La Defense

bruggen, typemachines, klokken, telefoons en daar hangt ook de welbekende Slinger van Foucauld zijn rondjes te draaien in een eeuwig durende gang. Ook Versailles, Montmartre met zijn Place du Tetre, de Arc de Triomphe, en La Defense met de Grand’Arc, de futuristische kantorenwijk in Neuilly hebben we bezocht. Ik kan er nog veel meer meer over vertellen, maar dan ben ik vanavond nog bezig en wordt het voor jullie saai om te lezen.

In datzelfde jaar zijn we nog een keer met de beide jongens een weekend naar Parijs geweest samen met een broer van Jan en zijn vrouw. Als grote wielerliefhebbers zagen we een aanbieding in de krant om de finish van de Tour de France in Parijs bij te wonen. Dat was zaterdagmorgen heel vroeg weg en zondagmiddag na de finish en de feestelijkheden  om zes uur ’s avonds terug naar Nederland.

Dat weekend was een belevenis op zich. Als je wilt weten wat er daar gebeurde, moet je tot morgen wachten, want dan vertel ik daar meer over.

Dus tot morgen!

Volle maan – 25 februari 2013

Volle Maan

Mijn blog zou vandaag gaan over onze buitenlandse vakanties, maar die sla ik even over. Want ik wil jullie graag laten kennismaken met de dichteres Hanny Michaelis.(1922 – 2007). Zij debuteerde in 1949 met Klein voorspel. In haar kleine oeuvre beschrijft zij de mens in zijn hulpeloosheid en eenzaamheid, op zoek naar liefde. Haar werk is sober en later ook relativerend. De oorlog, waarin zij haar beide ouders verloor, drukte een groot stempel op haar werk.

Na 1971 verschenen er geen nieuwe bundels meer van Michaelis. In 1995 ontving zij de Anna Bijns Prijs voor haar gehele oeuvre. In 1996 verschenen haar Verzamelde gedichten en in 2002 een bundel met jeugdherinneringen in proza Verst verleden. Hanny Michaelis overleed op 84-jarige leeftijd. Ze werd op
12 juni 2007 in kleine kring begraven op de Joodse Begraafplaats in Muiderberg (Met dank aan Wikipedia)

Ik ben met haar gedichten in aanraking gekomen doordat een vriendin een bundeltje van haar in de kast had staan. Van de poëzie daarin was ik dusdanig onder de indruk dat ik die bundel, De Rots van Gibraltar meteen zelf heb aangeschaft en er daarna nog vier andere bundels aan heb toegevoegd.
Haar gedichten zijn puntig, fascinerend, soms hilarisch maar vooral ook staan ze in het teken van liefde en afscheid.

Om haar veelzijdigheid aan jullie te laten lezen, heb ik twee gedichtjes uitgekozen die allebei een heel andere kant van deze dichteres laten zien.

Uit ‘De Rots van Gibraltar’  (1969) en omdat het vandaag volle maan is.

VANAVOND hoorde ik
dat de maan niet rond

maar peervormig is
met tenminste twee
uitstulpingen, misschien
wel drie. Toen ik later
naar buiten keek
klom een ronde
witgloeiende schijf
boven de daken uit
en ik betrapte me
op dezelfde koppigheid
waarmee ik andere
gedeukte illusies
in ere houd.

Het tweede gedicht komt uit de bundel Wegdraven naar een nieuw Utopia (1971)

Tegen half september werd het
na een legendarisch lange zomer
opnieuw snikheet. In het stenen kamertje
waar ze aan een zuurstof-apparaat geklonken lag
daalde toepasselijk de schemering.
Terwijl zeven verdiepingen lager
voor de deur van het ziekenhuis
een jongen en een meisje hoorbaar
afspraken de volgende dag te gaan zeilen,
kwam haar adem steeds langzamer, steeds zwakker.
Bewusteloosheid haar had altijd zorgelijk
en ietwat stuurs gezicht ontspannen
alsof ze eindelijk verzoend was met haar lot.

Vier dagen later liepen we in herfstig zonlicht
onder blinkende wolken door de eerste
gevallen bladeren, haar afscheidsmuziek
(variaties van Mozart) nog in onze oren,
niet droefgeestig, bijna opgewekt.

Jaren erna begon ik plotseling te snikken
toen ik een witkatoenen zak terugvond
waarop ze met drie contrasterende kleuren lint
het overbodige woord WAS had geborduurd.

En met deze toegift uit Rots van Gibraltar wil ik dit blog van vandaag afsluiten:

BRILJANT filosoferend
over het leven liet ik
de aardappels verbranden.
Een onmiskenbaar bewijs
van emancipatie.

Tot morgen!

 

Vakantie in Brabant – 24 februari 2013

Vakantie in Brabant

Zoals ik jullie gisteren beloofd heb, vertel ik vandaag hoe onze enige en meteen laatste vakantie in het Brabantse land verliep.
Na diverse vakanties op Texel, Ameland en in Drenthe wilden we wel eens wat zuidelijker. En dat hebben we geweten.

Het was 1988 en we hadden een mooi huisje uitgezocht op een bungalowpark in Vlierden. Volgens mij heette het De Bikkels. Wat we hier meemaakten heeft mij in elk geval voorgoed genezen van een vakantie daar. Dat kwam omdat het een ‘beesten’-vakantie was. En maar voor een zesde deel in positieve zin, de rest in negatieve zin.

De brochure liet een park zien in het bos met vrij ruime vrijstaande  huisjes met een terras, diverse speelplekken voor de kinderen en een mooi uitgangspunt voor fietstochten en wandelingen. We hadden er erg veel zin in.
Na aankomst moesten we eerst de sleutel ophalen bij de receptie en ons inschrijven en met behulp van de plattegrond konden we door naar ons huisje dat helemaal achteraan op het park lag.

Het was ons al opgevallen dat vanaf het moment dat we Den Bosch voorbij waren, een bepaalde lucht onze neus prikkelde. En het was geen fris ruikende lucht, nee, eerder het tegenovergestelde. Zeg maar rustig dat de stank steeds groter werd. Vergeet niet dat het 1988 was en de milieuvoorschriften nog lang niet zo streng waren als nu. Al snel waren we er achter dat we varkens roken, stinkende varkens. We kwamen langs steeds meer varkensstallen en de lucht is gedurende die vakantie niet meer uit mijn neus verdwenen. Het zal er nu ongetwijfeld niet meer zo stinken, maar toen vond ik het niet te harden. En dat was dan de eerste negatieve ervaring van deze vakantie.

De tweede domper kwam bij het binnenlopen van het voor ons gereserveerde huisje: we roken ‘hond’. En niet zo’n klein beetje ook. Jasses. De geur van natte stinkende hond hing in het hele huisje en de stofzuigerzak bleek vol te zitten met hondenharen en we wisten niet hoe gauw we de openslaande deuren open moesten doen om de lucht een beetje te laten verdwijnen. En bovendien zat niet alleen de stofzuigerzak vol, ook de vloer en de bank zaten vol met haren. Stofzuigen had geen zin want de zak zat vol. We hebben dus daar maar één keer gezogen vanwege bittere noodzaak, want anders hadden dat we absoluut achterwege gelaten.

We hadden wel een schitterend plekje en konden zo vanaf het terrein in het omringende bos wandelen. Dat deden we dus ook meteen al de eerste middag. Hè hè, we waren zover dat we konden gaan genieten ook al was de stank van varkens nog steeds duidelijk aanwezig. Wat we niet wisten is dat de nabijheid van varkensstallen ook de aanwezigheid van steekvliegen en horzels met zich mee brengt. Bah, wat een akelige beesten. Natuurlijk moesten ze mij hebben, dus het wandelen daar vlakbij was geen onverdeeld succes. Ik bleef die beesten van me af slaan. de hele wandeling door. En dat was dus voor mij meteen het einde van de wandelingen in de buurt.

Het enige leuke beest waar we mee geconfronteerd werden was de eekhoorn die steeds op bezoek kwam. Steeds brutaler en uiteindelijk durfde hij zelfs binnen op de tafel wat hapjes te eten. Daar hebben we van genoten. En natuurlijk hebben we best heel veel leuke dingen gedaan, maar ik ben nog niet aan het einde van de ‘beesten-ellende’. Zo zijn we naar Overloon geweest, naar het Oorlogs- en verzetmuseum waar we de tentoonstelling samen met de jongens hebben bekeken en ze buiten de vliegtuigen, tanks en auto’s natuurlijk prachtig vonden. En de fietstochten over de Drunense en Strabrechtse Heide waren ook fantastisch. We hebben ook een tocht met een huifkar gemaakt vanaf het park. Twee paarden trokken de kar en op de ranja die werd uitgedeeld op de speel- c.q, rustplek lieten de wespen ons ook niet met rust.

Na een van de uitstapjes kwamen we het huisje binnen, deden de terrasdeuren open en meteen ontstond er een grote zwerm van vliegende mieren die in een mum van tijd de hele kamer in bezit nam. Waar kwam dat nu weer vandaan? Het bleek dat er een groot mierennest onder de drempel van het huisje en gedeeltelijk onder het terras zat en de mieren waren waarschijnlijk vanwege een geslachtsrijpe vrouwelijke mier met zo’n paar duizend tegelijk opgestegen om haar te veroveren. Nou, ik geef je het te doen al dat akelige vliegende spul weer je huisje uit te krijgen met een volle stofzuigerzak in het bijbehorende apparaat. We zijn er werkelijk uren mee bezig geweest maar toen ze eenmaal weg waren, bleven ze gelukkig ook weg. Het was een belevenis die ik nooit meer hoop mee te maken.

Een van de laatste twee ‘beesten’-zaken valt in de categorie persoonlijk leed. Jan ontdekte namelijk een teek in zijn scheenbeen. En het was een toer dat beest er uit te krijgen. Er waren toen nog geen tekentangen. De richtlijn was het beest verdoven met alcohol en dan eruit trekken. Wel proberen de kop ook mee te nemen omdat dit nietige beestje opnieuw aangroeit als je de kop laat zitten en zich kan volzuigen met bloed.  Maar na er drank op gesmeerd te hebben (volgens mij Beerenburg) kreeg Jan het beestje los en was het wachten of de kop erbij zat. Het groeide niet meer aan en hij heeft er verder ook geen hinder van ondervonden maar ook dat was weer een negatief aspect van deze vakantie.

De ontdekking van het laatste beest valt in de categorie slappe lach. Vlak voordat we op een van de eerste dagen  in bed wilden stappen, zag ik iets weg schieten onder het bed. Voor geen goud ging ik kijken wat daar zat, maar Jan durfde natuurlijk wel. Het bleek dus te gaan om een grote groene kikker die naar binnen was gesprongen en de weg was kwijtgeraakt. Hoe het beestje naar buiten is gekomen, heb ik verdrongen, maar weg was hij wel gelukkig. Het idee om te gaan slapen met zoiets in je slaapkamer vond ik niet zo fijn.

En dat was dus onze ‘beesten’- vakantie in Noord-Brabant. De stank van varkens is vast verdwenen vanwege de strengere regels en daarmee zullen er ook vast wel minder steekvliegen en horzels rondvliegen. Vliegende mieren kunnen natuurlijk overal voorkomen, en niet perse alleen in Brabant en kikkers en teken tref je ook overal aan. We kiezen vanaf dat moment wel altijd voor een huisdiervrij huisje en ik hoop dat er nog veel meer eekhoorntjes bij zijn gekomen want ik vind het werkelijk prachtige dieren met hun mooie pluimstaart, hun snelheid en de manier waarop ze zo heerlijk zitten te peuzelen.
En ondanks dat ik nu heel goed alles wat daar gebeurd kan relativeren, nog steeds is Brabant voor mij geen provincie om daar mijn vakantie door te brengen. En dat waren dan onze vakanties in  Nederland. Morgen vertel ik verder over de buitenlandse vakanties die we met en zonder kinderen hebben gehad.

Tot morgen!