Hoe het begon, deel 1 – 14 januari 2013

Hoe het begon, deel 1

In augustus 2000 was ik vol enthousiasme begonnen aan een baan als kwaliteitsmanager bij Verpleeg- en Verzorgingshuis organisatie Coloriet. Het was geweldig om samen met de medewerkers een kwaliteitssysteem op te zetten, verpleegkundige protocollen te schrijven en de mensen op te leiden zodat ze bij elkaar gingen kijken en proberen verbeteringen door te voeren, vaak in samenwerking met de cliënten en hun vertegenwoordigers. Het gevolg was wel dat ik vaak met grote stapels papier door het uitgestrekte oppervlak van het verpleeghuis liep omdat overal de ordners met de schriftelijke vastlegging van kwaliteitsverbetertrajecten bij te werken en up-to-date te houden. Te zware stapels natuurlijk. Dat ik last kreeg van mijn rug was voor mij een logisch vervolg, maar ik besteedde er niet zoveel aandacht aan.
In juli 2002 toonde een organisatie voor mensen met een verstandelijke beperking interesse voor mij en bood me een baan als beleidsmedewerker aan en natuurlijk zei ik volmondig ja.
Ik begon op 1 september 2002 bij tRiade en na een al geplande week vakantie die we grotendeels samen in Parijs hadden doorgebracht was het 6 weken later raak.

Zaterdag 19 oktober 2002: Onze zonen Wietse en Thijs studeerden allebei in Enschede en we zouden naar ze toe om samen met de jongens en de vriendin van Thijs, Marion (nu zijn vrouw), te winkelen en uit eten te gaan. Bij Thijs voor de deur, deed ik de deur van de auto open, stapte naar buiten en boog meteen helemaal krom van de pijn in mijn onderrug. Ik kon niet meer overeind komen. Voorzichtig naar binnen gehobbeld en een poos op het bed van Thijs in zijn studentenkamer gelegen om te kijken of het beter zou worden. Eigenwijs als ik was (en nog ben?) wilde ik toch winkelen. Kromlopend en om de paar passen stilstaand, sleepte ik me door de winkelstraat en hoe ik thuis ben gekomen in Dronten is me nog steeds een raadsel.
De pijn bleef behoorlijk, en Jan heeft me op maandag mee genomen naar de huisarts. Niet onze eigen arts, maar zijn collega, die meteen een hernia constateerde en bedrust voorschreef.
De spierontspanners moesten ervoor zorgen dat de pijn wat beter te verdragen zou zijn.

Op woensdag opnieuw naar de huisarts om meer pijnstillers te halen en toch nog eens te laten kijken wat er nu precies aan de hand was. Ook mijn eigen huisarts vertelde me dat ik een hernia had en moest denken aan minstens zes weken bedrust. En dan ben je pas vijf weken aan het werk in een nieuwe baan en de twee maanden proeftijd waren nog niet om. Een voor mij doodongelukkige situatie, maar ik had geen keus.
De spierontspanners werden flink opgevoerd want ik kon niet meer liggen van de pijn.
Het werd zelfs zo erg dat ik mijn nek niet meer kon bewegen want dan was het werkelijk gillen.
Op de vrijdag aan het einde van de middag.was mijn vriendin er en die vond het niet verantwoord mij zo het weekend in te laten gaan. Dus de huisarts kwam met spoed en de spierontspanners werden nog verder opgehoogd en ik kreeg er morfinetabletten bij.
Elke minimale beweging veroorzaakte gigantische krampaanvallen in de hele rechterzijde van mijn lijf en been. Tijdens zo’n aanval moest iemand mijn been vasthouden in steeds dezelfde stand want dat deed het minste pijn.
Ik heb dagen en dagen doorgebracht op een bed in de kamer, liggend op mijn linkerzij met alleen vloeibaar eten want ik kon liggend niet iets anders naar binnen krijgen en verder zo duf als een konijn, alleen maar janken van de pijn en compleet van de wereld door de pillen.

Begin december zat er nog steeds geen enkele verbetering in. Wel was mijn afdelingshoofd langs geweest om me te vertellen me dat mijn proeftijd ondanks mijn ziekzijn, was omgezet in een vaste aanstelling voor onbepaalde tijd. Dat was positief nieuws.
De huisarts vond het ook lang duren en belde naar een neuroloog in het ziekenhuis in Harderwijk en met een ambulance werd ik daarheen gebracht want van zitten was geen sprake. De bedoeling was om meteen een MRI-scan te laten maken, maar toen ik in het ziekenhuis arriveerde wist de arts niet eens dat ik er was. We werden in een smerig kamertje gezet en was het wachten tot de arts zover was dat hij mij kon zien. Ik moest wel van de brancard op een ligbed, want de ambulancebroeders moesten ook verder. De neuroloog constateerde ook een hernia (haha, hoe kon het ook anders), liet foto’s maken. De dame die de foto’s maakten heeft waarschijnlijk nog dagen een paar pijnlijke trommelvliezen gehad want ze deed alles zo hardhandig dat Jan later vertelde dat hij me op de gang door de zware deuren heen had horen gillen. Dat zegt genoeg, dunkt me. De neuroloog wilde me opnemen en dan in de loop van de week wel eens kijken of er een MRI gemaakt moest worden. Ik zag het absoluut niet zitten om in het ziekenhuis te blijven. Thuis kon ik gillen als ik dat wilde en was er meteen iemand bij me om me te helpen als er weer een pijnaanval kwam. In het ziekenhuis zou ik dan eerst de bel moeten zoeken, dan drukken en dan maar afwachten wanneer er een verpleegkundige langs zou komen. Dus ik weer mee naar huis, waarop de neuroloog zei dat het dan wel een paar weken zou duren voordat ik aan de beurt was voor een MRI.

Maar onze huisarts was niet (en nu nog niet) voor een gat te vangen en stuurde me met een ambulance naar Amsterdam, naar het MRI-centrum want daar kon ik al binnen twee dagen terecht.
De laborant die de MRI-scanner bediende,  kent mij waarschijnlijk nog steeds, want hij  noemde me later: ‘Oh, u bent die mevrouw van de knoeperd van een hernia’.

En dat is dan het eerste deel van mijn hernia-feuilleton. In de loop van de weken zullen er meer delen volgen.
Tot morgen!